Programmakader

We richten ons voor de komende jaren als eerste op de financiering van projecten die onmiddellijk bijdragen aan het vergroten van de capacity van besturen, scholen en leraren om een eigentijdse invulling te geven aan de pedagogische dimensie van katholiek onderwijs.

  1. De taal van goed onderwijs
  2. Goed onderwijs in de context van trends en ontwikkelingen van deze tijd
  3. Goed onderwijs vanuit katholieke bronnen van inspiratie

De drie thema’s doorsnijden elkaar en zijn met elkaar verbonden. Centraal staat de vraag naar de bedoeling van onderwijs vanuit een pedagogische opdracht. Het eerste thema is gericht op de pedagogische taal van bedoelingen, die verschilt van de onderwijskundige taal van onderwijsdoelen. Het tweede thema is gericht op trends en ontwikkelingen die ons denken over goed onderwijs beïnvloeden. Het derde thema op katholieke bronnen van inspiratie die kunnen helpen om de invulling van goed onderwijs in de context van deze tijd kritisch te doordenken. Projecten kunnen gericht zijn op een bepaalde thema, maar ook op het snijvlak liggen van meerdere thema’s.

1. De taal van goed onderwijs

Waar is het onderwijs goed voor? In Europa is het debat over goed onderwijs onlosmakelijk verbonden met het concept “Bildung” (scholing, opleiding). Tot het begin van de 18e eeuw is het doel van onderwijs afgeleid van de voorgegeven orde van de samenleving. Bildung breekt hiermee door onderwijs te verbinden met de bedoeling van menszijn gericht op verandering of ontwikkeling van de persoon in interactie met de cultuur (wereld). Onderwijs veronderstelt een persoon (kind) die iets doet met de wereld, en onder invloed van de wereld verandert. Als een kind leert lezen doet het iets met letters, klanken en taal en door deze omgang met (lees)teksten verandert het kind. Het kind ontwikkelt “geletterdheid”. Het leert niet alleen lezen (domein van kwalificatie) maar verandert doordat het leert om zichzelf uit te drukken in taal (domein van persoonsvorming). De bedoeling van onderwijs is de vorming van de persoon, en dat kan niet zonder kwalificatie en socialisatie.

Verdwijnen van de taal van goed onderwijs

In de loop van de geschiedenis is de opvatting van goed onderwijs in de greep gekomen van “agenda’s” van politieke machten, economische belangen, technologische ontwikkeling, etc. Deze agenda’s gaan de “waarde” van onderwijs bepalen zodat de doelen van deze agenda’s de doelen van het onderwijs worden.

Het effect van deze ontwikkeling zien we terug in het onderwijs. We praten niet meer over de bedoeling van onderwijs (intrinsieke waarde) maar over de effectiviteit van onderwijs. Onderwijs met hogere meetbare leereffecten is beter onderwijs. Dit leidt tot een mentaliteit van competitie tussen scholen, en tussen leerlingen gericht op ‘beter’, ‘hoger’, ‘meer’.

De taal van de bedoeling verdwijnt uit het onderwijs. De Amerikaanse pedagoog Noddings geeft hiervoor twee redenen. Haar eerste reden is dat de taal van meetbare doelen dominant is in het onderwijs. Wat niet gemeten kan worden, heeft geen nut. Een tweede observatie die zij maakt is dat de taal van de goed onderwijs verkeerd wordt verstaan. Men vat bedoelingen op als realiseerbare en meetbare doelen. Het gevolg is dat leerkrachten zich overvraagd voelen en bedoelingen als ‘onhaalbaar’ en niet relevant naast zich neerleggen. De taal van de bedoelingen is nodig om te weten waar het onderwijs goed voor is. Zoals je niet weet wat een democratische samenleving is zonder vrijheid en menswaardigheid als de bedoeling van democratie.

Drie kenmerken van de taal van goed onderwijs

Drie kenmerken onderscheiden de taal van de bedoeling van onderwijs van de taal van doelen: ze is pedagogisch, transcendent (utopisch) en ethisch van aard. Dit is herkenbaar in de traditie van de pedagogiek die kenmerkend was voor het katholiek en christelijk onderwijs van de vorige eeuw. Ze vraagt om een eigentijdse verwoording.

De taal van goed onderwijs verwijst pedagogisch naar de vorming van de persoon vanuit een betrokkenheid op de wereld. De pedagoog Max van Manen drukt dit uit in de volgende woorden: “In hun zoektochten, in hun uitproberen, geven kinderen expressie aan het besef dat er hoop is op een mogelijkheid om je leven anders, beter, te leven”. [Max van Manen, Pedagogische Tact]. De pedagogische opdracht vindt zijn oorsprong in het appèl dat het kind doet op volwassenen. Dit appèl is uitdrukking van hoop op een toekomst die anders en beter is. Het antwoord van de leerkracht op dit appèl is het wijzen van kinderen op een taak of omgang met de wereld, waarin het kind mogelijkheden ontdekt tot menswording. Wat kan ik? Wat wil ik? Wie ben ik met en voor anderen?

De taal van goed onderwijs kent ook een transcendente gerichtheid op een mogelijkheid van leven, die in het kind zichtbaar wordt. Zoals autonomie en volwassenheid, veerkracht en een duurzame verhouding tot de natuur. Het ontstaan van deze mogelijkheden van menszijn is niet noodzakelijk en maakbaar, maar een waagstuk.

De taal van goed onderwijs kenmerkt zich tenslotte door een ethische gerichtheid op goed leven met en voor anderen. Wat intrinsiek van waarde is, wordt ervaren als vervullend geluk. Zo is het leven ten diepste bedoeld. Dit betreft het eigen leven maar ook op de transformatie van een betere samenleving voor alle mensen en een duurzame verhouding tot de natuur.

Voorbeeldvragen

Projecten kunnen worden geformuleerd in grote vragen of kleine vragen. Grote vragen verwijzen naar een handelingsverlegenheid van leerkrachten rond een complex probleem. Kleine vragen zijn concreet aanwijsbaar in het handelen van leerkrachten.

  • Hoe kunnen wij als team het goede gesprek voeren over goed onderwijs in de taal van de bedoeling?
  • Hoe ziet de praktijk van ons onderwijs eruit waarin kwalificatie verbonden is met persoonsvorming?
  • Hoe kunnen de doelen uit het doeldomein persoonsvorming merkbaar en aantoonbaar worden geëvalueerd?
  • Hoe geeft onze visie of goed onderwijs richting aan de eigen ambitie rond de kwaliteit van het onderwijs en de realisering van doelen in verschillende doeldomeinen: kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming?
  • Hoe kan het verhaal van goed onderwijs levend worden gehouden in de school?
  • Welke rol kunnen beelden (dromen; idealen, bedoelingen) van de toekomst van kinderen spelen in oudergesprekken?
  • Hoe kunnen kindgesprekken worden opgezet vanuit de bedoeling van goed onderwijs, waardoor pedagogisch gezien het kind en diens behoefte centraal komt te staan?

2. Goed onderwijs in de context van trends en ontwikkelingen van deze tijd

Er is geen essentie van goed onderwijs los van de tijd en ruimte, waarin we leven. Sociale levensvormen zijn historisch en contextueel. In het onderstaande staan we stil bij trends en ontwikkelingen rond de ervaring van tijd en ruimte, die sterk is veranderd vergeleken met een halve eeuw geleden. Vervolgens stellen we de vraag hoe deze ontwikkelingen kunnen worden gewaardeerd vanuit de vraag van goed onderwijs. In welke wereld zullen onze kinderen gaan leven? Hoe geven we pedagogisch vorm aan onderwijs dat kinderen vanuit vrijheid en verantwoordelijkheid leert nadenken over een beter leven, betere wereld met en voor elkaar en een betere omgang met de natuur? Hoe kunnen we onderwijs ontwerpen, dat ruimte geeft aan kinderen om zich te verhouden tot de agenda’s van onze tijd?

Ervaring van ruimte

Hoe ervaren kinderen de wereld om hen heen? Als kinderen naar het jeugdjournaal kijken in de klas of thuis zien dat de kinderen in de Filipijnen weer naar school gaan na een lockdown; in Frankrijk een strenge wet is aangenomen tegen pesten; tussen landen in de wereld niet goed wordt samengewerkt voor een duurzaam milieu; vulkanen in Java zijn uitgebarsten, waardoor mensen uit hun huizen zijn verjaagd, en een zeldzame schildpad is aangespoeld in Zeeland.

De wereld is één grote ruimte geworden zonder grenzen (beperkingen), en tegelijkertijd via internet en sociale media klein geworden alsof we allemaal in dezelfde ruimte leven. Ruimte is tegelijkertijd geëxplodeerd en gecomprimeerd. Reizen naar andere landen is toegenomen. Wat er gebeurt in een ander land, weten wij op hetzelfde moment. De popmuziek uit andere landen is ook de popmuziek van onze kinderen. Tegelijkertijd ervaren kinderen dat problemen in onze samenleving mondiale problemen zijn, die alleen samen kunnen worden opgelost. Milieu, veiligheid, migratie, drugs zijn probleem die de grenzen van onze samenleving overstijgen.

Deze ontwikkeling wordt enerzijds ervaren als toename van menselijke vrijheid. Tegelijkertijd is door de mondiale reikwijdte van vraagstukken onze vrijheid en ons vermogen om oplossingen te bedenken en uit te voeren verkleind. Het leven is in de ervaring van kinderen enerzijds gemakkelijker en groter geworden, en anderzijds complexer en verwarrender.

Ervaring van tijd

Kinderen doen meer in minder tijd: thuis, op school, in hun vrije tijd. Ze komen tijd tekort en staan onder tijdsdruk omdat het sneller moet. Onze tijd wordt gekenmerkt door versnelling (acceleratie) op alle gebieden van het leven. Sociale media maken het gemakkelijker om in minder tijd met meer mensen te communiceren. Tegelijkertijd is er de druk om altijd en overal verbonden te zijn. Hoe meer tijd we consumeren, des te schaarser wordt het. We doen steeds meer dingen in dezelfde tijd en toch ervaren we dat we voortdurend tijd tekort komen. De ervaring van tijd laat eenzelfde paradox zien als van ruimte; tijd is geëxplodeerd en tegelijk gecomprimeerd. Onze vrijheid en verantwoordelijkheid is toegenomen, maar ook complexer en verwarrender geworden.

Welke ontwikkelingen hebben deze versnelling beïnvloed? Op de eerste plaats is dit de ideologie van sociale competitie, die kenmerkend is voor het neoliberalisme. Je bent succesvol als je beter bent dan anderen. We noemen dit meritocratie (Michael Sandel). De tweede oorzaak ligt in de culturele overtuiging dat een vervuld leven binnen handbereik ligt, als we onze uiterste best doen. Geluk is maakbaar! De derde oorzaak ligt in het proces van versnelling dat zichzelf in stand houdt. Versnelling is de dynamiek, die het sociale systeem van de samenleving stabiliteit verleent. Zonder versnelling (technologisch, economisch, et cetera) stort het systeem in elkaar.

Vervreemding

Bovenstaande trends en ontwikkelingen rond de ervaring van tijd en ruimte hebben geleid tot vervreemding van de wereld. Dominant is een instrumentele omgang met de wereld en andere mensen met als doel de eigen kennis en vaardigheden te vergroten. Door een tekort aan tijd worden mensen gedreven door efficiëntie en beheersing. De logica van de concurrentie ondermijnt de mogelijkheid om anderen als partner te zien in het realiseren van een nieuwe toekomst, de hoop op een betere wereld. Tegelijkertijd is de opgave om tot oplossingen van problemen in de wereld te komen complexer en onzekerder.

Pleidooi voor het herstel van resonantie

Onderwijs veronderstelt een kind (persoon), die iets doet met de wereld, en verandert onder invloed van de wereld (cijfers, literatuur, natuur). Dit proces veronderstelt, dat het kind de werkelijkheid (letters, de natuur, andere mensen) als een “tegenover” ervaart. De wereld is vindplaats van ervaringen en inzichten, raakt het kind, biedt weerstand aan onvolwassen verwachtingen.


Wanneer deze wederkerige verhouding slaagt, is er sprake van resonantie. In sociale verhoudingen laat men zich raken door de ander en neemt men verantwoordelijkheid voor de ander. In de verhouding tot de natuur stelt een mens zich open voor het andere, en wordt aangedaan door schoonheid/ vreemdheid van de natuur. Zich openen en geraakt worden, is een waagstuk. Goed onderwijs is bij uitstek de plaats, waar nieuwe generaties vanuit vrijheid en verantwoordelijkheid met elkaar eleren nadenken over de toekomst an een wereld die beter, gastvrijer en duurzamer is.

Voorbeeldvragen

Hoe kunnen wij als team het gesprek voeren over goed onderwijs gericht op een duurzame verhouding tot de natuur?

  • Hoe kunnen kinderen zich bewust worden van de rol van sociale media in het tempo van leven in vergelijking met andere vormen van communicatie?
  • Hoe kan de school ervaringen van kinderen rond het tempo van hun leven in kaart brengen en een programma ontwikkelen waarin zij leren omgaan met deze versnelling?
  • Over welke capaciteiten moeten leraren beschikken om persoonsvorming van kinderen te stimuleren vanuit een verhouding van resonantie tot de wereld?
  • Wat is de eigen ambitie van de school rond burgerschapsonderwijs dat de vrijheid en verantwoordelijkheid van kinderen bevordert voor het ontwerpen van een nieuwe, betere samenleving?
  • Hoe kan burgerschapsvorming worden ontwikkeld die verder gaat dan kennis van basiswaarden vanuit een verhouding van resonantie tussen mensen die van elkaar verschillen? (migranten-autochtone bevolking; religieuze achtergrond; et cetera)?
  • Hoe kan in de klas met kinderen een gesprek over vrijheid van meningsuiting en autonomie (basiswaarden) plaatsvinden dat verder gaat dan aanpassing aan de bestaande samenleving?

3. Goed onderwijs vanuit katholieke bronnen van inspiratie

Het derde thema is gericht op inspiratie vanuit katholieke bronnen in het nadenken over goed onderwijs in de context van maatschappelijke trends en ontwikkelingen. We zoeken deze inspiratie in het ‘katholieke sociale denken’, waarin een mens- en wereldbeeld naar voren komt, dat een aanzet geeft om anders te denken over de verhouding tussen mensen onderling, tot de samenleving en de natuur.

Dit denken is geen kant en klaar recept maar ‘wijsheid die te denken geeft’. Ze geeft te denken wat het ‘goede’ is dat de Schepper als bedoeling aan de wereld heeft meegeven.

Dit goede is voor de rede toegankelijk. Daarmee is dit sociale denken bij uitstek geschikt voor een dialoog tussen mensen met verschillende opvattingen over de inrichting van de samenleving en de verhouding tot de natuur. Het is bovendien een levende traditie, die voortdurend geactualiseerd wordt en nooit af is. Een voorbeeld daarvan is de encycliek van paus Franciscus (2015) ‘Laudato si. Over de zorg voor ons gemeenschappelijke huis’.
We werken eerst vier ideeën uit die centraal staan in de katholieke sociale leer. Vervolgens staan we stil bij ‘Laudato si’ en besluiten met grote en kleine vragen voor mogelijke projecten.

Menselijke waardigheid

De intrinsieke waardigheid van ieder individu is de uitdrukking van het idee, dat iedere mens een persoon is, die het vermogen heeft om een nieuw begin te maken, vrij en verantwoordelijk, in gemeenschap met anderen en verbonden met de natuur. In deze waardigheid is de mens beeld en gelijkenis van de Schepper.

Solidariteit

De nadruk op waardigheid van de persoon gaat hand in hand met solidariteit naar de ander, dichtbij en veraf. Solidariteit begint met de erkenning van de menswaardigheid van de ander en krijgt gestalte in de inzet voor de ander vanuit verbondenheid, en het verlangen om de ander deelgenoot te maken van de welvaart en voorzieningen in de wereld. Als solidariteit in het bijzonder wordt gericht op de kwetsbaren, uitgestotenen, gepeste en gebroken mensen, spreekt men van de optie voor de armen.

Gemeenschappelijke goede

De samenleving is geen optelsom van individuen die de maximale bevrediging van hun eigen verlangens nastreven. Een mens is ten diepste een sociaal wezen als deel van een sociaal weefsel en geroepen tot dienst aan elkaar. Binnen deze sociale verbanden zijn mensen gericht op het gemeenschappelijk goede (Latijn ‘bonum commune’), waarin maximaal geluk voor allen wordt nagestreefd.

Subsidiariteit

Sociale orde is gebouwd op vrijheid en verantwoordelijkheid van individuen die gericht zijn op het gemeenschappelijk goede. Daarom komt aan mensen het recht toe om in gemeenschappen ‘van lagere orde’ besluiten te nemen gericht op het gemeenschappelijk goede. De staat als gemeenschap ‘van hogere orde’ heeft de taak om de gemeenschappen van ‘lagere orde’ te ondersteunen. Het is een aantasting van de menselijke waardigheid als de vrijheid en verantwoordelijkheid van individuen in sociale verbanden wordt overgenomen door de soevereiniteit van de staat (of hiervan afgeleide instanties).

Laudato si

Alles dat bestaat (mens en natuur) drukt op een eigen manier een aspect van goedheid uit en is daarin beeld van Gods goedheid. Ook de natuur is op een eigen manier beeld van God en zijn goedheid. Vanuit deze integrale ecologie is de mens geen rentmeester van natuur, die soeverein bepaalt wat goed en kwaad is, maar bestaat er een lotsverbondenheid tussen beiden. Een mens (kind) laat zich raken en veranderen door het goede dat in de natuur gegeven is. Voor de juiste verhouding tot de natuur is het gemeenschappelijk goede een belangrijk criterium, als ook de zorg voor komende generaties.

Voorbeeldvragen

  • Kan het katholieke sociale denken helpen om persoonsvorming anders te denken en welke eigen ambitie rond doelen van kwaliteit zou op basis hiervan geformuleerd kunnen worden?
  • Hoe kun je met kinderen vanuit de taal van bedoelingen nadenken over een rechtvaardige en duurzame samenleving?
  • Hoe kan de school veranderen in leer- en leefgemeenschap waarin vrijheid en verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor anderen zo laag mogelijk in de school wordt weggelegd (subsidiariteit)?
  • Op welke wijze kan de school een veilige context (praktijk) zijn waarin kinderen kunnen leren om gestalte te geven aan een gemeenschap die gericht is op het gemeenschappelijk goede, solidariteit (opkomen voor de zwakke) en waardigheid?
  • Kan het idee van menswaardigheid en het gemeenschappelijk goede helpen om anders te denken over de aanpak van pesten in de klas?
  • Wat is voor ons de bedoeling van milieueducatie in het licht van het katholieke sociale denken en kunnen we op basis van deze ambitie eigen doelen van onderwijskwaliteit formuleren?